Milena Jesenská,
meer dan Kafka’s muze
Kris Lauwerys | Verschenen op: karakters.nu | 6 oktober 2020
De vrouw die Franz Kafka het diepst in zijn hart liet kijken: over Milena Jesenská en het unieke verhaal achter haar liefdescorrespondentie met de Tsjechische schrijver
Een van ’s werelds mooiste liefdescorrespondenties is die tussen Franz Kafka en Milena Jesenská. In Brieven aan Milena zijn alleen de brieven die Kafka schreef opgenomen, Milena’s brieven werden vernietigd. Maar grondige studie van Kafka’s brieven en van de talrijke artikels die Jesenská als journaliste schreef, geven een beeld van de opmerkelijke vrouw die Milena Jesenská was. Een Weens verhaal.
Dat ze in Wenen niet kan ademen schrijft ze hem, dat ze aan een longziekte lijdt en soms dagenlang te weinig te eten heeft.
Hij vraagt waarom ze de stad dan niet voor korte tijd verlaat. Ze zou naar Merano kunnen komen, het kuuroord waar hij zich bevindt. En, stelt hij vast: het is vreemd dat hij zich geen enkel detail van haar gezicht voor de geest kan roepen, maar zich wel herinnert hoe ze tussen de koffiehuistafeltjes door naar buiten liep, haar jurk – die ziet hij nog voor zich.
De geadresseerde, de jonge Milena Jesenská, zal wel verbaasd geweest zijn over de licht erotische ondertoon in een van de eerste brieven die ze van Franz Kafka ontvangt. Ze had met hem eind 1919 in een Praags koffiehuis afgesproken om hem te vragen of ze een van zijn kortverhalen, De stoker, in het Tsjechisch mocht vertalen; het gesprek had een halfuur geduurd.
Zij heeft een magere man met een schalks lachje en met zwart, aan de slapen grijzend haar in herinnering.
Franz Kafka kent deze Milena Jesenská van reputatie, ze had door haar extravagante levensstijl als jongvolwassene in Praag voor flink wat opzien gebaard. De ruzie tussen haar en haar vader was de talk of the town geweest. Jan Jesenský was een Tsjechische nationalist die gruwde van de Duitstalige Joodse scribenten die hun dagen sleten in de koffiehuizen van Praag. Een van die koffiehuizen, Café Arco, zou de geschiedenis ingaan als het hoofdkwartier van schrijvers als Franz Kafka, Max Brod en Franz Werfel. Ook een zekere Ernst Pollak was er vaste gast. En, zo kwam Jesenský ter ore: zijn dochter wilde trouwen met Pollak, die ‘koffiehuisjood’! De vader zette de grove middelen in om dat te verhinderen: hij liet dochterlief in een krankzinnigengesticht opsluiten. Uiteindelijk moest vader Jesenský, toen Milena eenmaal meerderjarig was, ermee instemmen dat ze trouwde met Pollak – op voorwaarde dat het echtpaar stante pede uit zijn ogen verdween en naar Wenen verhuisde.
In mei 1918 kwamen het pasgetrouwde stel aan in een stervende metropool, de hoofdstad van een rijk dat in een uitzichtloze oorlog verzonk. Keizer Franz Joseph was al twee jaar dood, zijn Oostenrijks-Hongaarse rijk was op sterven na dood.
De Stoker
Milena Jesenská is in 1920, na een ‘tweejarige leerschool van ellende’ in het ‘hongerland’ Oostenrijk – de kleine Alpenrepubliek die werd gesticht op het puin van het enorme Habsburgse rijk –, op zoek naar nieuwe inkomsten. Zoals talloos veel Weners lijden zij en haar man soms honger, zijn loon als bankbediende is door de inflatie van dag tot dag minder waard. Ze hebben nauwelijks geld voor eten of stookmateriaal, en ze heeft een beginnende longziekte. De afgelopen twee jaar heeft ze koffers gesjouwd op het station, diefstal gepleegd, brandhout gesleept in ruil voor een fooi, lessen Tsjechisch gegeven.
Ze besluit om iets te doen wat beter bij haar eergevoel van belezen burgerdochter past: ze begint voor een Praags tijdschrift artikels te schrijven over Wenen. En: dankzij haar man Ernst, die in de Weense koffiehuizen samen met een paar auteurs een ware Kafka-cultus onderhoudt, begint ze alles te lezen wat er tot dan toe van die nog onbekende Praagse schrijver verschenen is. Veel is dat niet: een verhalenbundel uit zijn vroege jaren, de verhalen Het vonnis, De gedaanteverwisseling, Voor de wet, In de strafkolonie en Een bericht voor een academie, en De stoker, het verhaal dat het eerste hoofdstuk moet worden van een roman waar Kafka nog aan werkt. Dat laatste wil ze vertalen.
Wellicht voelt Kafka zich vereerd door haar vraag: het zal de eerste vertaling van zijn werk zijn. De komende jaren zal Milena zowat alles vertalen wat er van hem in druk is verschenen. Daarmee is ze de eerste Kafka-vertaalster wereldwijd. In de vroege jaren twintig verschijnen overigens nog twee andere vertalingen, van ene Sandor Marai, een Hongaar die zonder Kafka’s toestemming De gedaanteverwisseling en Het vonnis heeft vertaald.
Kafka is verguld met het werk van deze jonge vrouw, hij beschouwt haar Tsjechische herscheppingen van zijn werk als congeniaal, ‘erg precies, met die toverachtige hand die de jouwe is,’ zoals hij haar schrijft.
In zijn brieven aan Milena Jesenská heeft hij het overigens zelden over haar vertaalwerk. Veeleer krijgen de bijna dagelijkse, soms bladzijdenlange brieven opmerkelijk snel een intiem karakter. Het lijkt wel alsof de twee het beleefde, voorzichtige aftasten gewoon maar meteen overslaan. Zij is in ieder geval verbaasd over zijn nadrukkelijke bezorgdheid en empathie, al vreest ze ook dat het misschien maar woorden zijn. Kafka is tenslotte een schrijver. Ze heeft niet genoeg aan een mens wiens gezicht ‘slechts beschreven briefpapier’ is. Hij antwoordt lapidair: ‘Het schrift is armer, maar duidelijker.’ Die laatste zin tekent Kafka: hij streeft naar duidelijkheid, naar waarheid en dat kan hij het beste op papier – in het echte leven komt er ruis op de communicatie en verliest hij de controle, zo hebben zijn relaties met vrouwen, onder wie Felice Bauer, geleerd.
Toch verliest Kafka ook in zijn correspondentie met Milena Jesenská de controle. Haar brieven groeien alras uit tot fetisjen, hij ‘drinkt ze uit’, ze ‘zijn er niet om te lezen, maar om uitgespreid te worden, je gezicht erin te leggen en je verstand te verliezen.’
Allemaal goed en wel, denkt de geadresseerde, maar stilaan is het tijd dat ze elkaar een tweede keer ontmoeten. In haar ogen een logische volgorde, je schrijft brieven, je ontwikkelt affectie, je ontmoet elkaar. Milena eist dat hij naar Wenen komt en dat ze elkaar daar clandestien ontmoeten.
Baden in Jodenhaat
Vanuit zijn sanatorium in Merano, waar de tbc-lijder zich bevindt, schrijft hij dat hij niet naar Wenen kan komen. Hij is bang voor de gevolgen: Milena Jesenská is tenslotte getrouwd. Kortgeleden heeft een Joodse kennis van hem een affaire gehad met een christelijke vrouw die op het punt stond te trouwen. Het liep totaal fout af: de zaak kwam aan het licht en de verloofde van de vrouw pleegde zelfmoord. Hij schrijft aan Milena: ‘Het voor mij in eerste instantie verschrikkelijkste aan het verhaal is de overtuiging hoe de Joden noodzakelijkerwijs, net als roofdieren moeten moorden… zich op jullie moeten storten.’
De Joden als roofdieren? Moord op christelijke bruiden? De muur die hij met dat jullie optrekt tussen Joden en niet-Joden? Milena kan even niet meer volgen. Wat heeft dit met haar, die toch met een Jood getrouwd is, te maken? Waarom bedient Kafka, toch zelf een Jood, zich hier ineens van zulke vreselijke antisemitische clichés? Lijdt Kafka aan Joodse zelfhaat?
Het zijn clichés die ze overigens maar al te goed kent, want de verkiezingsaffiches voor de Oostenrijkse verkiezingen van november 1919 en de rechtse pers hadden duidelijke taal gesproken: er was geen rem meer op de Jodenhaat. In Wenen is tien procent van de bevolking Joods, een percentage dat door de Joodse oorlogsvluchtelingen uit het Oosten nog is gestegen. Maar het antisemitisme richtte zich niet alleen tegen deze arme verschoppelingen. De campagne leidde tot pogromachtige toestanden in de stad.
Kafka, die in Praag het gevoel heeft te baden in Jodenhaat, is zich de laatste jaren meer en meer bewust van zijn Joods-zijn en van de kwetsbaarheid daarvan. Jesenská kan moeilijk beweren dat hij zich geruster zou voelen in Wenen.
De angst bezworen
Eind juli 1920. Kafka springt over zijn eigen schaduw: hij besluit op zijn terugkeer vanuit het sanatorium in Merano in Zuid-Tirol toch via Wenen te rijden. Vijf dagen blijft hij daar, in het geheim. Milena ziet hem wanneer ze kan. Gelukkig heeft ze van haar man weinig last: die gaat na zijn werk op de bank meestal meteen naar café Herrenhof en blijft daar tot ’s avonds laat hangen. Hoewel ze zich niet kan losscheuren van Pollak, is er inmiddels van hun huwelijk niet veel meer over. Het enige wat ze nog gemeen hebben, vertelt een ooggetuige, is een een zwarte kat met glanzende smaragdgroene ogen.
Op de dag dat Kafka zevenendertig wordt, trekken de twee geliefden de beboste heuvels rond Wenen in. Mooi weer, een lichte bries. De hele dag host hij achter haar aan, in zijn witte overhemd en met zonverbrand gezicht en nek. Niet een keer moet de tbc-lijder hoesten, hij eet ontzettend veel en valt op het gras naast haar in slaap. Voor dat dutje komt het tot intimiteiten. Milena Jesenská is niet langer gehinderd door scrupules tegenover een echtgenoot die haar ‘honderd keer’ heeft bedrogen. Seksualiteit en het leven horen voor haar op vanzelfsprekende wijze samen. Maar tussen de ‘dag-wereld’ van het gelukzalige hoofd in de schoot van de geliefde leggen en de ‘nacht’ van de seks gaapt voor Kafka een afgrond waar hij nauwelijks overheen kan stappen.
Die dag is ook om een andere reden memorabel voor Kafka. Milena blijkt in staat te zijn om zijn angstaanvallen te bezweren. Vaak genoeg heeft hij het in zijn brieven over zijn angst, ‘die innerlijke samenzwering tegen mezelf’. Een angst die voor hem samenhangt met de ongewisse positie van de Joden. Die hij ook een geestesziekte noemt en die volgens hem de oorzaak is van zijn longziekte, die slechts een ‘uit-de-oevers-treden’ van de geestesziekte is. Die, sterker nog, zijn hele wezen is, misschien wel het beste van hem is.
Dat ze zijn angst die ene keer kon wegnemen is iets wat nog maandenlang wordt opgeroepen in hun verdere briefwisseling. Ze heeft zijn angst begrepen en in de ogen gekeken, en dat is meer dan wat een vrouw hem ooit heeft geboden.
De ban breken
De brievenstroom zwelt in de weken na Kafka’s vertrek weer aan en Milena beseft dat de inzet nog verhoogd is. Ze moet scheiden van Pollak. Ze vertelt Ernst alles, het komt tot ‘verschrikkelijke scènes’.
De notoire schuinsmarcheerder Ernst Pollak moet vaststellen dat in een open huwelijk de erotische privileges niet alleen voor de man gelden. En Milena moet, nu ze zelf is vreemdgegaan, haar visie op het huwelijk herzien. Vroeger heeft ze nog heel traditioneel beweerd dat de vrouw, omdat ze een potentiële moeder is, zich tot meer trouw moet verplichten dan de man. Een principe dat ze nu zelf geschonden heeft. Vrouwen moeten volledige zelfbeschikking nastreven, vindt ze nu, echte gelijkheid is het doel. Dat betekent ook dat ze financieel onafhankelijk moeten worden, maar daarvoor moet de arbeidsorganisatie veranderen. De vrouwenkwestie is een sociale kwestie.
Het zijn gedachten die ze met haar steeds groeiende schare lezeressen in de Praagse pers deelt, die haar daarvoor dankbaar zijn. Op zeker ogenblik wordt ‘Milena’ (zo ondertekent ze haar artikels) een merk, waarmee geld kan worden verdiend. Haar stukken worden halverwege de jaren twintig gebundeld in een boek en er verschijnt een succesvol kookboek waar haar naam op prijkt.
Terug naar de zomer van 1920. Kafka en Milena besluiten elkaar nog eens te zien, in de Tsjechisch-Oostenrijkse grensstad Gmünd. Alleen hangt er een schaduw over die ontmoeting. De magie is weg, ze zitten als twee vreemden tegenover elkaar. Omdat beiden diep in hun binnenste weten dat hun relatie uitzichtloos is? Kafka schrijft achteraf dat beiden jammer genoeg getrouwd zijn: ‘jij in Wenen, ik met de angst in Praag’.
Vanaf dan klinken de brieven minder intiem. Er vallen gaten van verschillende dagen eerst, later van weken. Kafka vraagt Milena om minder vaak te schrijven, de dagelijkse brieven verzwakken hem, beroven hem van zijn slaap. Hij trekt zich terug, de angst om aan iets nieuws op te bouwen neemt weer de overhand. Kafka voelt zich oud, hij weet dat hij aan een dodelijke ziekte lijdt, vindt dat een leven aan haar zijde hem niet toekomt.
De vochtige herstkou verspreidt zich in Praag. Kafka hoest zich de longen uit het lijf. Hij moet weer eens een sanatorium opzoeken. Hij gaat naar de Hoge Tatra, naar Matliary, ver van Wenen. Vanuit dat sanatorium stuurt hij haar het ‘dodelijke bevel’: niet schrijven en verhinderen dat ze elkaar weerzien.
Een hongerkunstenaar
Milena Jesenská blijft met lege handen achter: de man van wie ze houdt trekt zich terug, de man met wie ze getrouwd is blijft haar bedriegen. Ze weet dat zij en Kafka een intellectuelenpaar hadden kunnen worden, maar beseft ook dat het vergeestelijkte, ascetische leven met Kafka haar ongelukkig zou hebben gemaakt. Ze blijft hem verder vertalen, dat wel. Zijn teksten worden haar enige contact met hem. En met de jaren krabbelt ze overeind, geestelijk, maar dankzij haar groeiende succes als journaliste ook financieel – wat onafhankelijkheid van haar man betekent.
Kafka’s horizon trekt zich intussen dicht: zijn tuberculose ondermijnt hem steeds meer, hij voltooit ook zijn laatste roman Het kasteel niet. Hij vraagt aan zijn vriend Max Brod om alle manuscripten die in omloop zijn, inclusief de briefwisseling met zijn verloofde Felice Bauer en de brieven aan ‘mevrouw Milena Pollak’, te verbranden. De wereldliteratuur zou minder rijk zijn, als Brod had gehoorzaamd. Milena bewaart Kafka’s brieven. Wanneer de Duitsers in 1939 Tsjechië binnenmarcheren en zij zich door de Gestapo bedreigd weet (ze heeft al jaren Joodse vluchtelingen uit Duitsland geholpen), vertrouwt ze de brieven toe aan een vriend. Aan hem is het te danken dat de brieven Milena’s dood in concentratiekamp Ravensbrück hebben overleefd.
Het is 1924. Kafka heeft nu permanent koorts, hij hoest, heeft nu ook keelpijn bij het eten en het drinken en is toenemend hees. In een nieuw sanatorium wordt vastgesteld dat hij strottenhoofdtuberculose heeft. Hij wordt in allerijl naar de befaamde Laryngologische Klinik in Wenen gebracht. Maar het is te laat, de ziekte is te ver gevorderd en men beperkt zich tot symptoombestrijding. Er wordt besloten dat hij beter af is in een sanatorium dicht bij Wenen, in Kierling.
De ironie van het lot: op het moment dat Kafka, zeer tegen zijn wil in, in Wenen belandt, heeft Milena alles in gereedheid gebracht om eindelijk Wenen voor Praag te verruilen en Polak te verlaten. Ze bezoekt Kafka in het sanatorium en weet dat het de laatste keer is. Kafka is zo hees dat praten nauwelijks mogelijk is. Hij is sterk vermagerd, omdat eten en drinken zoveel pijn doen. ‘Geslotenheid is de natuurlijke toestand van mijn ogen,’ schrijft hij. Ontredderd verlaat Milena het sanatorium.
Kafka-biograaf Rainer Stach wijst op de gruwelijke, haast kafkaïaanse ironie, die wil dat de schrijver op de laatste dag van zijn leven de drukproeven leest van Een hongerkunstenaar; het verhaal van een man die niet meer eten wil, nagelezen door een man die niet meer eten kan.
In een Praags dagblad verschijnt op 6 juni 1924 een in memoriam getekend: Milena, de vertaalster die wist door te dringen in het hart van zijn werk, de vrouw die Kafka het diepst in zijn hart liet kijken.