Brandstichters in Oostenrijk

Brandstichters in Oostenrijk

Kris Lauwerys | Verschenen op: De Standaard | juni 2019

Oostenrijk, 2016. Alexander van der Bellen wordt tot president verkozen, hij wint nipt van de FPÖ-kandidaat Norbert Hofer. Hofer, de man van het dreigende zinnetje: ‘Jullie zullen nog wel zien wat er allemaal mogelijk is als we aan de macht zijn.’ December 2017: Sebastian Kurz zet een regering op poten met de extreemrechtse FPÖ.

‘Het zijn wel omineuze tijden om te emigreren,’ zegt een vriend wanneer we aankondigen ons in Wenen te gaan vestigen. Literair vertalen kun je overal, dus dan maar liever in een mooi decor, was onze redenering. In het Wenen van de hoge levenskwaliteit, de al bij al goedkope huurprijzen, de prachtige koffiehuizen en de vele parken en fietspaden. Mijn plezier werd echter flink vergald door de bijna dagelijkse uitschuivers van FPÖ-leden, agressief racistische of antisemitische uitspraken, en door een kanselier die door te zwijgen instemde.
Voor menig weldenkende Oostenrijker betekenden de fameuze Ibiza-video en de val van de regering een opluchting. In die video had vicekanselier Strache gefantaseerd over gelijkschakeling van de pers en uitverkoop van nationale rijkdommen aan een Russische oligarch, die dan als tegenprestatie royale giften zou doen aan de FPÖ-kas.

Twee weken daarvoor, begin mei, werd langs de Ringstraße de fototentoonstelling “Gegen das Vergessen” geopend: vergrote portretten van overlevenden van de naziterreur. De foto’s werden eerder in andere Europese steden getoond, maar in Wenen werden ze op één maand tijd al driemaal gevandaliseerd, van hakenkruisen voorzien, aan flarden gesneden.

‘Ik ben gewoon sprakeloos,’ schrijft initiatiefnemer Luigi Toscano op zijn Facebookpagina, ‘Oostenrijk, was is er met je aan de hand? Hier lopen een paar dingen scheef.’

De Ring, de pronkboulevard rond de binnenstad, een trekpleister voor de toeristen. Ze komen dwepen met de nostalgische cultus rond het keizerspaar Franz Joseph en Sissi of zich laven aan de creatieve en intellectuele uitbarsting van rond de eeuwwisseling: Klimt, Schiele, Freud, Zweig, Wittgenstein… Een cultuur die voor een groot stuk mee werd bepaald door het joodse grootburgerdom.

Minder bekend is de antisemitische onderstroom in diezelfde cultuur. Verderop langs de Ring staat tot op heden het standbeeld van burgemeester Karl Lueger, berucht om zijn antisemitische verkiezingscampagnes. Zijn tijds- en geestesgenoot Georg von Schönerer combineerde een virulent antisemitisme met de groot-Duitse gedachte. De mislukte Weense schilder Adolf Hitler noemde beiden als zijn politieke leermeesters.

Dat brouwsel van groot-Duitse gedachte en antisemitisme werd een blijver op de menukaart van de Oostenrijkse koffiehuizen en restaurants, zowel voor de val van het keizerrijk in 1918 als nadien. Essayist Martin Pollack beschrijft in Der Tod im Bunker, een zoektocht naar het naziverleden van zijn vader, hoe daarmee iets werd aangekondigd ‘dat een paar decennia later met bloedige ernst en moorddadige perfectie zou worden uitgevoerd. De marginalisering, verdrijving, uiteindelijk uitroeiiing van de vreemden, de anderen, de joden […]’.

Toen in de nacht van 11 op 12 maart 1938 Oostenrijk bij het Duitse Rijk werd ingelijfd, kwam het in veel steden tot een uitbarsting van antisemitisch geweld waar zelfs de Duitse nazi’s van opkeken. Schrijver Carl Zuckmayr beschrijft het zo: ‘De lucht was vervuld van een onophoudelijk schril, woest, hysterisch gekrijs uit mannen- en vrouwenkelen dat dagen- en nachtenlang aanhield. […] Ik heb de eerste dagen van de naziheerschappij in Berlijn beleefd. Niets daarvan was met deze dagen in Wenen te vergelijken’. Disproportioneel veel Oostenrijkers kwamen op sleutelposities in het nazirijk terecht. Adolf Eichmann, ook een Oostenrijker, zette in Wenen, in het geconfisqueerde paleis van de Rothschilds, zijn eerste stappen als ‘emigratiespecialist’. De Gestapoman die Anne Frank arresteerde was eveneens een Oostenrijker.

Wie meende dat de Oostenrijkers gelouterd uit de oorlog zouden komen, kwam bedrogen uit. In het recent verschenen De geheugenlozen gaat Géraldine Schwarz in op de moeizame denazificatie van het land en op de erg laattijdige verwerking van het naziverleden: ‘Het fundamentele probleem met de denazificatie was dat bijna geen enkele Oostenrijker er het nut van inzag, omdat de Oostenrijkers vonden dat ze geen nazi’s waren geweest.’ Oostenrijk was het slachtoffer van het nazisme, ingelijfd en overheerst.

Verdringing, verdraaiing van de historische werkelijkheid dus. Op die humuslaag ontstond uit oud-nazigroeperingen een extreemrechtse partij, de FPÖ, die zich profileerde als het ‘derde kamp’ naast christendemocraten en sociaaldemocraten en die door die laatsten regelmatig het hof werd gemaakt. Met name onder Jörg Haider groeide de FPÖ exponentieel en werd de partij in 2000 binnengehaald als regeringspartner van de christendemocraten, tot ontzetting van de internationale gemeenschap. Louis Michel, toen minister van Buitenlandse Zaken, raadde aan om niet langer in Oostenrijk op vakantie te gaan. Vijf jaar later was het regeringsavontuur voorbij en de FPÖ electoraal marginaal geworden.

De FPÖ wordt tegenwoordig als een populistische partij beschouwd en in één adem genoemd met andere Europese populistische krachten. Met die Europese collega’s delen ze een antivluchtelingendiscours en het aanwakkeren van angstgevoelens bij de bevolking.

Maar wat opvalt is ook dit: officieel is het antisemitisme afgezworen, maar het mechanisme daarachter blijft het DNA van de partij. Wat Martin Pollack over de jaren tien en twintig van de twintigste eeuw schrijft is geldig voor de huidige FPÖ. De joden zijn vervangen door de vluchtelingen, die net als de joden destijds per definitie misdadigers worden genoemd. Al te vaak komt de FPÖ wegens antisemitisme in opspraak. Norbert Hofer noemt Odin Wiesinger, die in zijn werken ‘speelt’ met Wehrmacht-sympathieën, zijn favoriete kunstenaar.

Wat de partij daarnaast ook onderscheidt van de Europese collega’s is het feit dat ze voor haar personeel put uit de Burschenschaften, voor een groot deel extreemrechtse studentenclubs met namen als ‘Germania’, die de groot-Duitse gedachte aanhangen en zich daarmee beroepen op Georg von Schönerers hersenspinsels van 140 jaar geleden. De helft van de FPÖ-parlementariërs is afkomstig uit die clubs. Kort nadat Sebastian Kurz zijn regeringswerk had aangevat, kwam het tot een eerste Burschenschaft-schandaal: bij Germania werd een liedboek gebruikt met antisemische liederen van de goorste soort. Voorzitter van Germania was de topfiguur van de FPÖ in Neder-Oostenrijk, hij moest een stapje terug zetten. Waarna hij door zijn partij snel weer gerehabiliteerd werd.

Uiteindelijk viel Kurz’ regering veelbetekenend genoeg niet over al die schandalen, wel over de Ibiza-video. Je zou dan denken dat de betrokkenen electoraal afgestraft worden.

Maar, in tegenstelling tot vijftien jaar geleden kwam de FPÖ niet gehavend uit de strijd. Bij de Europese verkiezingen een week na de val van de regering haalde Strache 33.000 voorkeursstemmen. Hij mag daarmee een zeteltje opeisen in het Europees parlement. Kurz’ taktiek om de FPÖ op te nemen in de regeringscoalitie om zo de partij ‘kapot te regeren’ blijkt een illusie. Sterker nog: menig commentator in binnen- en buitenland stelt dat Kurz verachting en criminalisering van de vluchtelingen heeft gebanaliseerd. Hij heeft zelf een brand gesticht, die kennelijk niet zo meteen weer kan worden geblust.